De jonge Bach was in zijn nopjes toen hij in 1708 in dienst trad van de hertog van Weimar. Hier zou hij zijn droom kunnen verwezenlijken: het componeren van vocale kerkmuziek. De eerste jaren moest Bach zich echter tevreden stellen met een baan als organist en violist.
Zijn ontmoeting met het muzikale wonderkind Johann Ernst, het neefje van de hertog, leidde er toe dat Bach een aantal van diens vioolconcerten bewerkte voor orgel of klavecimbel. Vanaf 1714 mocht hij dan eindelijk geestelijke werken voor de hofkapel componeren. Drie daarvan staan vandaag op het programma: twee cantates die Bach zo dierbaar waren dat hij ze later in Leipzig opnieuw zou uitvoeren en een dubbelkorig motet voor een rouwdienst. Omdat het nog helemaal de sfeer ademt van Bachs leermeesters werd lange tijd gedacht dat het van de hand van zijn eveneens componerende achteroom Johann Christoph Bach was.
De serie Passie voor Bach is een co-productie van Phion, Orkest van Gelderland & Overijssel en Wilminktheater en Muziekcentrum Enschede